Kaasstad Woerden


Het ontstaan van de kaasmarkten in Woerden en omgeving in het laatste kwart van de 19e eeuw had verschillende oorzaken. Omdat het land rondom Woerden door de opkomst van de windbemaling was gaan inklinken, was het voor akkerbouw steeds minder geschikt geworden. Dat werd nog verergerd toen in de 17e, 18e en 19e eeuw grote stukken land werden “afgevlet” of ontgrond: de bovenste kleilaag werd eraf geschept door de pan- en steenfabrikanten in Woerden, Barwoutswaarder en Rietveld. De veengronden ten noorden van de Oude Rijn waren op zichzelf al minder geschikt voor akkerbouw.


De boeren, die aanvankelijk graan en hennep teelden, gingen geleidelijk over op veeteelt: als wei- en hooiland was  het afgevlette (veen)land nog wel te gebruiken. De genadeklap voor de akkerbouw kwam vanaf 1870, toen er uit de Verenigde Staten veel en vooral veel goedkoper graan kon worden ingevoerd.
De veehouderij in onze streek was niet gericht op vleesproductie, maar op zuivel. De boeren maakten kaas en boter, die tot 1870 nog op een traditionele manier gemaakt en verhandeld werd. De melk werd zo snel mogelijk tot kaas verwerkt. Met name de boerinnen bekwaamden zich hierin. Regelmatig kwamen kaaskopers bij de boer langs en namen tegen betaling kaas mee, die ze vervolgens met winst verkochten. Omdat de boer meestal met één kaaskoper zaken deed, was er geen concurrentie en had hij geen invloed op de prijs die hij kon maken voor zijn kaas.


De Hollandse Maatschappij van Landbouw, waarvan ook in Woerden een actieve afdeling was en die zich inzette voor de belangen van landbouwers en veehouders, stond aan de wieg van de kaasmarkten, die in de jaren ’80 van de 19e eeuw van de grond kwamen. Er was in Gouda al vanouds een kaasmarkt, maar zowel de kaasmakende boeren ( “de zelfkazers”) als de kaashandelaren zagen een kaasmarkt voor een kleinere regio wel zitten. Nadat in 1882 in Bodegraven al een kaasmarkt tot stand was gekomen, namen in Woerden drie heren, namelijk kaasboer Van Eijk, notaris Fuhri Snethlage en graankoper Van Grafhorst, het initiatief voor een eigen wekelijkse kaasmarkt. Die kwam er in 1885: nu konden de zelfkazende boeren hun kaas naar de markt brengen en daar zelf verkopen aan de meestbiedende kaashandelaar. De prijs werd vastgesteld na onderhandelingen volgens de methodiek van ‘handjeklap’: loven en bieden tussen kaasboer en kaaskoper ging via het elkaar op de platte hand slaan.


De kaasmarkten namen een grote vlucht: ook in andere plaatsen als Breukelen (1885) Alphen (1894) en Oudewater (….) werden ze opgericht. Het maken en verkopen van kaas en boter was rond 1900 in Woerden en omgeving al de belangrijkste bedrijfstak geworden, groter dan de pan- en steenfabrieken. Ook veel andere bedrijfstakken, zoals de  handelaars in veevoer, marktschippers en fabrikanten van melkgereedschap voeren er wel bij.

 

Het hoogtepunt van de Woerdense kaasmarkt was de eerste helft van de vorige eeuw. Veel kaasbrikken van boeren uit Kamerik, Zegveld, Linschoten en Harmelen kwamen elke woensdag naar de markt, die tot 1923 op het Kerkplein werd gehouden en daarna op de Nieuwe Markt. In 1925 werd daar, ter herinnering aan het vijftigjarig bestaan, de kaasbel geplaatst, waarop werd aangegeven hoeveel kaas er was aangevoerd en wat de prijs ervan was en ook wat de aanvoer en prijs de dinsdag ervoor in Bodegraven was geweest. Woerden en Bodegraven waren de twee grote concurrenten: het overgrote deel van de kaas uit het Groene Hart werd hier verkocht.

Na 1900 nam het aantal zelfkazende boeren af en kwamen de stoomzuivelfabrieken op. Boeren verkochten hun melk aan die fabrieken tegen een goede prijs en waren op die manier van de zware werkzaamheden van het kaas- en botermaken af.  In 1934 richtte Egbert Ruijs een kaassmeltfabriek op, de ERU, nog altijd een toonaangevend bedrijf in de gemeente.

Ook de kaashandelaren veranderden vanaf 1900 hun werkwijze: ze verkochten de kaas niet meer direct, maar sloegen ze op in speciaal gebouwde kaaspakhuizen, waar klimaat en indeling gericht waren om de kwaliteit van hun producten zo goed, maar ook zo efficient mogelijk te bewaren. Ook het werkgebied van de kaashandelaren werd steeds groter: spoorwegen en nieuwe straat- en rijkswegen maakten het veel makkelijker om kaas naar allerlei bestemmingen in binnen- én buitenland te vervoeren. De meeste pakhuizen waren rondom de Nieuwe Markt (Eendrachtstraat, Meulmansweg, Kruittorenweg, Rijn) te vinden.
Na de Tweede Wereldoorlog was het aantal zelfkazende boeren zoveel kleiner geworden, dat het op de kaasmarkten merkbaar werd. De zuivelfabrieken brachten hun kaas niet meer naar de markt, maar onderhandelden rechtstreeks met kaashandelaren of tussenpersonen (commissionairs). Ook de Woerdense kaasmarkt kreeg hiermee te kampen: de aanvoer werd steeds minder en het aantal kaaskopers, dat nog op de ouderwetse manier via ‘handjeklap’ kocht, nam eveneens af. Vanaf de jaren ’90 werd de markt steeds meer een stukje folklore, dat één keer per jaar een opleving kreeg met een feestelijke, toeristische kaasmarkt. Toen de Nieuwe Markt zijn functie als marktterrein verloor (er werd een parkeerterrein van gemaakt en later kwamen er woningen) en de kaasbel verhuisde naar de Hoge Woerd leek de Woerdense kaasmarkt hetzelfde lot beschoren als die te Bodegraven: opheffing wegens gebrek aan handel. Toch houdt de Woerdense kaasmarkt nog altijd stand met een weliswaar minimaal aanbod van en handel in boerenkaas.

Woerden blijft een (boeren)kaasstad: er zijn nog altijd zelfkazende boeren in Kamerik en Zegveld en nog altijd wordt er veel kaas opgeslagen en verhandeld in pakhuizen in en buiten het stadscentrum.